Het woord filosoof komt van de Griekse woorden ‘filos’ (vriend) en ‘sofia’ (wijsheid).
Filosoof betekent dus eigenlijk ‘vriend van de wijsheid’.
De leuze Ken uzelf, Γνῶθι σεαυτόν (Gnōthi seauton), leek zijn leidmotief bij de benadering van kennis over de werkelijkheid.
“Hoe kan iemand iets kennen, als hij zichzelf niet kent?
Wie kent er dan?
En wat is de waarde van zulke ongegronde kennis?”
Hij leek vooral zelf op zoek naar die ultieme kennis van het diepste zelf, waarzonder men niets echt kent.
En als men dat kent, dan weet men tenminste wie er niets kent, en kan van daaruit reële kennis worden opgediept.
Dat opdiepen van kennis moest volgens Socrates gebeuren zoals een vroedvrouw een kind ter wereld helpt komen, door tussen te komen met beurtelings aanmoediging om door te gaan of op te houden, en zijdelings te helpen duwen en masseren.
Hij noemde deze gesprekstechniek de μαιευτικὴ τέχνη (maieutikē technē),
Men moest bij de ‘leerling’ of de zoeker naar waarheid deze techniek toepassen om hem te helpen die waarheid, de echte kennis, in zichzelf te ontdekken.
Want alleen in zichzelf heeft men echte kennis.
Al het andere van horen zeggen en van zien doen is namaakkennis.
Kennis moest volgens hem helemaal authentiek zijn.
Zijn techniek kwam bij de ander over alsof er van de hak op de tak gesprongen werd, maar Socrates was enkel aan het pogen de stevigheid van de reeds verworven kennis te toetsen, en al wat los zat moest worden verlaten.
Op velen kwam hij arrogant en pedant over met zijn eeuwige vragen, die enkel bedoeld waren om de ander uiteindelijk tot zichzelf te laten komen.
Dit werd hem vaak niet in dank afgenomen, zeker niet door de grotere gevestigde ego’s van de maatschappij (die zichzelf evenmin kenden).